Unit 1.2
‘Zijn’ in een vraag (O.T.T.)
Introduction
‘Zijn’ is een van de meest gebruikte onregelmatige werkwoorden in het Nederlands.
We kunnen het zelfstandig gebruiken, maar vaak ook als hulpwerkwoord in sommige werkwoordstijden. Het vervult ook de functie van een koppelwerkwoord.
Om in het Nederlands een vraag te stellen, maken we gebruik van inversie. Het werkwoord komt dan op de eerste plaats staan en het onderwerp op de tweede plaats.
Form
Naar analogie zien we hoe we een vraag vormen met het werkwoord ‘zijn’.
Persoonsvorm | Persoon | Rest van de vraag |
Ben | ik | …? |
Ben | jij/je | …? |
Bent | u | …? |
Is | hij/zij/het | …? |
Zijn | wij/we | …? |
Zijn | jullie | …? |
Zijn | zij/ze | …? |
- In een vraag valt bij de 2e pers. enk. (jij/je) de uitgang –t van het werkwoord weg.
- Bij de beleefdheidsvorm van de 2e pers. enk. (u) blijft de uitgang –t staan.
Example
Exercises
The exercises are not created yet. If you would like to get involve with their creation, be a contributor.